
afbeelding Laura de Zanger
GEVECHT MET DE DUIVEL Israël, 1999
Je ziet ze wel eens langs de weg: de oenen die een jerrycan dragen naar hun auto die ergens zonder benzine staat. Je vraagt je dan af hoe ze dat is overkomen in een land als Nederland, of ergens anders in Europa. Overal zijn tankstations, en auto’s zonder benzinemeters bestaan ook al een slordige honderd jaar niet meer. Het zijn waarschijnlijk die zeldzame, vreemde situaties, die geboren worden uit een complexe en toevallige samenloop van omstandigheden die niemand van te voren kan bedenken. Het zijn waarschijnlijk ook de situaties die helaas vaak een ongeluk ten gevolge hebben. Niet te voorspellen, niemand wil het, en toch gebeurt het. De duivel regeert.
Hoe is het mogelijk dat drie ervaren consultants, die ieder voor zich meer dan de halve wereld hebben afgereisd en op de gekste plaatsen zijn geweest, zonder benzine komen te staan. En dat niet langs een drukke snelweg ergens in de bewoonde wereld, maar in de Negev Woestijn in Israël. Ik moet zeggen bijna zonder benzine, zodat het een situatie werd waarin je rondgeslingerd wordt tussen gevoelens van hoop, volkomen machteloosheid, geloof in de voorzienigheid en geloof in je eigen kracht om de voorzienigheid te breken. En het gekke is dat zich dan ook weer situaties voordoen die je weer uit de puree kunnen halen, maar daar moet je dan wel héél omzichtig mee omgaan. De ‘postman only rings twice’.
Zo gaan er zaken goed en zo gaan er zaken fout. De duivel speelt ermee. We zullen zelf de confrontatie met hem aan moeten gaan om greep te blijven houden op ons eigen lot. Wat er fout ging in de Negev, was verhuld in de mededeling van mijn collega K. – die achterin de auto zat – aan J. achter het stuur: ‘Stop eens even; we hebben volgens mij de afslag gemist.’ Geen leuke mededeling voor de kaartlezer, en dat was ik in dit geval. J. stopte de wagen langs de weg. We waren ’s ochtends om half zes vertrokken, en nu onze horloges op zeven uur stonden, bevonden we ons dus zo’n anderhalf uur rijden de woestijn in.
De kaart werd weer uitgevouwen. Het was duidelijk dat we de weg naar links – die ons pal langs de Egyptische grens had moeten houden – al lang hadden moeten tegen komen. We waren wel een weggetje aan onze linker zijde gepasseerd, maar mijn conclusie was geweest dat het een te smalle weg was om de onze te kunnen zijn. Je zult je afvragen waarom we de kaarsrechte weg langs de grens wilden volgen, terwijl er een meer bochtige en gevarieerde weg ons langs de mooiste plekken in de Negev Woestijn kon voeren. Het antwoord is dat we een afspraak hadden met een Palestijnse minister in Gaza, en die afspraak was gemaakt om elf uur. En dat was mogelijk: vertrekken om half zes uit Eilat, strak langs de grens rijden en op deze wijze langs de kortste route naar de Gaza Strook.
Het ging dus duidelijk fout, want we zouden moeten omkeren en ongeveer een half uur moeten terug rijden. Maar zaken hebben de neiging om gecompliceerd te worden. J. achter het stuur zei – nadat hij een tijdje heel stil was geweest: ‘Nou, misschien is het niet zo gek om maar door te rijden, want we zitten bijna zonder benzine!’ Ja, en dit is dus het moment dat iedere oen meemaakt die ergens zonder benzine komt te staan. Je kunt het domweg niet geloven! Het was merkwaardig stil in de auto, en ieder voor zich ging even terug in de tijd om zich weer te herinneren dat we natuurlijk niet getankt hadden toen we twee dagen terug ’s nachts vanuit Jeruzalem in Eilat waren aangekomen, en ook niet toen we de volgende dag heerlijk onder de warme zon aan het strand hadden gelegen en in de Rode Zee hadden gedobberd.
Dit zijn dus de dingen die gebeuren en waarvan je niet gelooft dat ze gebeuren. Dat niet één van ons drieën had opgemerkt dat de benzinemeter praktisch op nul stond! En zo speelde de duivel met ons. Maar de goden sloegen terug, want het bleek dat we onder de omstandigheden tóch het beste hadden gedaan. Het eerst volgende benzinestation lag volgens de kaart op de route die we volgden, zo’n zestig kilometer verderop. Als we onze zijweg naar links hadden genomen – én we hadden tijdig op de benzinemeter gekeken – dan hadden we om moeten keren, terug naar Eilat, omdat op die route helemaal geen tankstation te vinden was. Toch wel een blamage al met al, want er wachtte een minister op ons, weet je. Volgens J. zou er nog wel een liter of vijf in de tank zitten, en één op 12 à 13 kilometer per liter lopend, zou deze middenklas-Japanner ons toch naar Mitzpeh Ramon moeten kunnen brengen, waar we onze benzinetank weer vol konden gooien.
Wat kan een stemming toch grandioos omslaan. De duivel was verslagen. We zouden straks weer kunnen tanken en daarbij kwam dat we nu een veel mooiere route reden door weidse valleien in schitterende rode tinten, een soort maanlandschap met één fascinerend kenmerk: ruimte. Dat we nu een beduidend langere weg reden dan we gepland hadden, beseften we wel, en we dachten natuurlijk wel aan die minister, maar niemand begon erover. Je moet de dingen één voor één afhandelen.
De duivel had intussen gebroed op wraak en had de tijd weer naar zijn hand gezet, want ineens brult J.: ‘Shit! Weet je wat voor een dag het vandaag is?’ Er kwam noch van K., noch van mij antwoord. ‘Sabbat!’, gooide J. eruit, ‘We zitten hier in Israël, niet in Palestina! Dat benzinestation is waarschijnlijk niet eens open!’ Hij ging direct zachter rijden, waarmee hij de duivel toch even op de tenen trapte, want zo’n auto gaat meteen zuiniger rijden.
Ja, wat doe je dan. Natuurlijk gewoon doorrijden, maar zachter blijven rijden, zodat je hopelijk toch dat gehucht bereikt. We waren nog maar één auto tegengekomen en ik zag ons al lopen langs de weg… De duivel had toch wat bereikt, want het werd weer erg stil in de auto. Toch zorgt dat weer voor een reactie. Ik zei: ‘Nou straks in Mitzpeh Ramon, een lekkere espresso en een croissantje, en we kunnen er weer tegen.’ Gelach achterin, schril cynisch, dat wel.
Het rode lampje van de benzinemeter lichtte zo nu en dan op. De wijzer ging echt hangen. Je begrijpt het zelf niet als je na die zestig kilometer, met het waarschuwingslampje van de benzinemeter al twintig minuten op rood en de wijzer op zijn laagste stand, vanuit de Machtesh Ramon Vallei omhoog bent gekropen en het benzinestation binnenrijdt en je ziet dat daar twee vrolijke pompbedienden staan die niet beter weten dan dat ze gewoon de tank moeten bijvullen, en je vraagt of er wat te eten is en ze wijzen je een hotel en je zit vijftien minuten later inderdaad achter de espresso met een croissantje in je hand.
Ik schatte de stand van het gevecht met de duivel toch zeker op 2-1 voor ons, maar twijfelde daar weer aan toen we, met de kaart voor ons op tafel, tot de conclusie kwamen dat we pas om half één in Gaza konden zijn. Daar wachtte een minister, weet je. Toen we om één uur in Gaza waren, bleek de minister vertrokken te zijn. We verloren op punten. Maar later hoorden we weer dat die minister te weinig tijd voor ons zou hebben gehad die dag, en dat het toch eigenlijk veel beter was geweest om later af te spreken.
De duivel was dus volledig verslagen. Maar hij heeft intussen zo van die geniepige trappen achteruit: bijvoorbeeld die bon voor te hard rijden onderweg, in de woestijnstad Beersjewa, à zevenhonderd gulden.
© Frank de Zanger, uit ‘WERELD-IMPRESSIES VAN EEN JETPLANE-NOMADE’, zie Uitgeverij Tournesol
* * *
De Romans/eBoeken/Luisterboeken van Frank de Zanger zijn te verkrijgen/bestellen bij uw boekhandel en bij webwinkels. Zie Uitgeverij Tournesol: www.tournesol.nl
Geef een reactie