Gepost door: Frank de Zanger | maart 12, 2018

Boekenweek 2018. Iedere dag een kort verhaal van Frank de Zanger: ‘Een Willekeurige Binnenplaats’ (India).

afbeelding Binnenplaats,India

afbeelding Mark de Zanger

 

EEN WILLEKEURIGE BINNENPLAATS                        India, 1992

Bij het openduwen van het raam kwam de koude ochtendlucht mij tegemoet. Toen zag ik haar. Op haar hurken, op de kleine binnenplaats achter het hotel. Haar rug naar mij toegekeerd. Aan haar slanke postuur te zien was ze jong. Zij had een rafelige, kleine deken om zich heen geslagen en had een takkenbosje in haar hand waarmee ze de vloer veegde. Een paar kettinkjes om haar enkels waren zo te zien de enige sieraden die ze droeg. Haar haar was dof van het vuil.

Het eerste dat opviel, was dat het vegen geen enkel doel diende. Het vuil werd alleen verplaatst van de plek waar zij zat naar de omtrek om haar heen; net zo ver als het vegertje reikte. Zij zat daar te vegen of het een dagelijks ritueel was. Waarschijnlijk de eerste handeling van de dag. Toch, aangenomen dat het een dagelijkse handeling was, dan zou deze kleine binnenplaats uiteindelijk schoon zijn geworden. Maar, dat was niet het geval. Het weggeveegde stof werd kennelijk nooit op een hoop geveegd om het daarna te verwijderen, want voor zover ik door het raampje kon zien, lag er overal een dikke laag grijs stof. Verder zag ik wat huisafval en een vierkante kartonnen doos. Zij schoof de doos – nog steeds gehurkt zittend – driftig met een hand opzij. Daarna bleef ze zitten, roerloos.

Zij keek opzij, waardoor ik haar gezicht kon zien. Ik schatte haar op een jaar of veertien. Zij was bijzonder mooi. Kennelijk was ze verkouden, want ze haalde haar neus herhaaldelijk en luidruchtig op. Zij had er geen idee van dat ik naar haar keek. Ik begon de situatie gênant te vinden, ging weg van het raam, en ging door met het pakken van mijn bagage. Ik moest op deze november-ochtend mijn reis vanuit dit sjofele – maar ‘best in town’ – hotel vervolgen door de Indiase Staat Uttar Pradesh.

Even later werd ik toch weer naar het raam getrokken door het schrapende geluid van haar vegertje. Inmiddels had zij zich omgedraaid en kwam met hurkpasjes de kant weer op waar zij vandaan geschuifeld was. Haar hele houding verried neerslachtigheid. Zij veegde de plaats waar ze al geveegd had op dezelfde apathische manier aan, zonder op het resultaat te letten.

De binnenplaats was – zover te zien – begrensd door de achterkant van het hotel en een hoge bakstenen muur op ongeveer tien meter afstand daarvan. Tegen de muur aan waren hutjes opgebouwd van allerlei materialen: houten planken, triplex, asfaltpapier. De daken bestonden uit golfplaat, met grote stenen er op om het op zijn plaats te houden. Op het moment dat ik van het raam weg wilde gaan, kwam er uit een van de hutten een jonge man. Ook hij had een deken om zich heen geslagen. Hij stond daar, met een norse uitdrukking op zijn gezicht en voortdurend hoestend, een tijdje naar het meisje te kijken. Toen liep hij op haar toe en gaf haar treiterend een zet. Zij stond op en deed een pas opzij. Weer kreeg zij een zet en hij begon op dreinerige toon tegen haar aan te praten. Steeds weer volgde een duw en probeerde zij dit te ontwijken door een stap opzij te doen. Het meest treurige van de situatie was, dat zij kennelijk niet in de positie was om zich actief te verdedigen. Zij moest het ondergaan. Als om een boze droom te beëindigen, ging ik weg bij het raam. Maar het hielp niet.

Er klonk een schelle vrouwenstem op de binnenplaats. Zo’n viswijvenstem, zoals je in een klucht met ‘over acting’ kunt verwachten. Dit leek niet echt te zijn! Terug bij het raam zag ik een dikke klerenbundel naar buiten schommelen. Zij praatte met de jonge man, die weer voor de hut was gaan staan, en schold het meisje uit. Met tussenpozen duurde het minuten lang. De man gaf haar een laatste duw toen zij langs hen heen liep en in de hut verdween.

Er zaten nog veel meer mensen in die hutten. Ik hoorde kinderstemmen en vrouwenstemmen. Vrouwen kwamen slaperig naar buiten, gehuld in vale kleding en oude dekens. Ik hoorde het gekletter van water pal onder mijn raam. Daar moest een buitenkraan zitten, die als wasplaats diende.

Er kwam een jongetje een hut uit. Hij was duidelijk beter gekleed dan het meisje met de veger. Regelrecht liep hij op de kartonnendoos af die het meisje met een verachtelijk gebaar opzij had geduwd. Hij zette de doos zorgvuldig op een vlak stukje neer en opende hem. Daarna ging hij op zijn hurken zitten, bracht zijn handen naar de bodem, en begon zacht te neuriën. Uit de doos haalde hij een doekje dat zó versleten was, dat je er bijna door heen kon kijken. Hij spreidde het doekje uit naast de doos en streek het vlak. In de doos – ik kon er net schuin inkijken – lag een laagje zand dat ook glad werd gestreken. Daarna ging het doekje met de grootste zorgvuldigheid weer de doos in. Zo bleef het jongetje met zijn ‘speelgoed’ in de weer.

Ik ging verder met het pakken van mijn bagage en dacht er aan dat het nu al koud was ’s nachts, hier in het plattelandsstadje Ballia, ongeveer 120 kilometer verwijderd van de voet van het Himalaya Gebergte. Hoe zou dat wel niet in december en januari zijn!

Er klonken kinderstemmen vanaf de binnenplaats. Terug naar het raam. Twee meisjes van ik schat vijf en acht jaar oud stonden te kwebbelen met een buurmeisje, dat achter een rommelig hek stond. Het meisje met de rafelige deken om stond er ook weer. Nu met een peuter op haar arm. Er was een schrijnend contrast tussen haar, in lompen gekleed, en de andere meisjes, die in kleurrijke schone kleren waren gestoken en strikken in hun haar hadden. Het oudste meisje had een rood gekleurd breiwerkje in haar handen en stond vrolijk babbelend te breien. Gerammel met potten onder een golfplatendak gaf aan dat er eten werd klaargemaakt.

Het meisje in de deken had geen deel aan het ontwakende leven op deze vroege ochtend, in de binnenplaats. Zij stond daar met de peuter op haar arm als een meubelstuk.

Later, rijdend door het vlakke land, vroeg ik mij af wat er gedaan zou worden als de viertienjarige lijfeigene ziek zou worden. Vermoedelijk niets. Ik was getuige geweest van slavernij, anno 1992. Uitbuiting van straatarmen door armen. Een volkomen uitzichtloze situatie had ik onder ogen gekregen door een toevallige blik op een willekeurige binnenplaats.

 Frank de Zanger, uit ‘WERELD-IMPRESSIES VAN EEN JETPLANE-NOMADE’, zie Uitgeverij Tournesol

* * *

De Romans/eBoeken/Luisterboeken van Frank de Zanger zijn te verkrijgen/bestellen bij uw boekhandel en bij webwinkels. Zie Uitgeverij Tournesol: www.tournesol.nl


Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Categorieën

%d bloggers liken dit: